Onderscheidend assortiment, eigentijdse vormgeving

Anti-pest programma's werken niet!

Het onderwijs is een werkterrein waaraan in het maatschappelijk debat bijna dagelijks aandacht wordt besteed. Op 27 mei 2014 heeft de staatssecretaris bekend gemaakt welke anti-pestprogramma’s door een commissie van wijze mensen op basis van effectiviteit, positief zijn beoordeeld. Uit deze lijst moet de school een keuze maken om er vanaf 2015 gericht mee aan het werk te gaan. En daarmee is het pesten dus ‘opgelost'.


Staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs bereidt een wetsvoorstel voor waarin scholen verplicht worden om vanaf 2015 aan de slag te gaan met een gevalideerd programma tegen pesten. Ook kinderombudsman Marc Dullaert wijst op het recht van kinderen op een veilige schoolomgeving. Scholen moeten nagaan of hun kinderen zich in de praktijk ook daadwerkelijk veilig voelen. De Inspectie van het Onderwijs moet daarop toezien en gegevens publiceren. Zo kunnen ouders er bij de schoolkeuze van hun kinderen, rekening mee houden.

Programma's moeten zich richten op pester

De aanleiding om een commissie te belasten om met een oordeel te komen over de bestaande praktijk en de in gebruik zijnde anti-pestprogramma’s, is de tragische zelfdoding van jonge, gepeste mensen. Pesten kwam daarmee op de agenda van de politiek en dan moet je er vertrouwen in hebben dat er zinnige maatregelen worden genomen. En wat blijkt nu? Kenner Bob van der Meer, een persoon die zich in zijn arbeidszame leven nadrukkelijk met deze materie heeft bezig gehouden, stelt vast dat alle bestaande programma’s zich in de eerste plaats richten op de gepesten en niet op de pester! Dat lijkt hem niet de goede insteek.

Natuurlijk moet er zorg en aandacht zijn voor de kinderen die om vaak uiteenlopende redenen worden gepest. Maar wat mij betreft komt de pester of komen de pesters in de eertse plaats aan bod. Het is vergelijkbaar met de situatie dat ‘het gepeste gezin’ uit de wijk moet vetrekken in plaats van het aanpakken van de aanstichters. Pestgedrag is niet te tolereren,het vraagt om een consequente en voortdurende inspanning en om sancties! De impact is te heftig om te negeren. Beelden van kleuters die in het achtuur journaal het item ‘pesten’ illustreerden door de praktijk van ‘de kanjertraining’ te laten zien, doen geen recht aan de werkelijkheid. Het is so-wie-so de vraag of op deze leeftijd een training met deze doelen, zinvol is. De pestprakijk is veel heftiger. Dat maakt het RTL 4 programma over pesten wel duidelijk.

De school zou een veilige plek moeten zijn waar kinderen zich in alle rust kunnen ontwikkelen. Als dit proces goed verloopt, heeft dat invloed op de ontwikkeling van het zelfbeeld, de zelfcontrole, de zelfbepaling en de zelfhandhaving. Maar nu blijkt dat die veiligheid er in teveel situaties niet is!

Aandacht voor het verschijnsel pesten staat niet ter discussie, wel de aanpak daar tegen. Een programma uitvoeren voldoet aan de formele eis en kan de suggestie oproepen dat er ‘bij ons niet (meer) gepest wordt’. Hopelijk klopt dat in veel gevallen, maar pesten is net als onkruid moeilijk uit te roeien. Ook tussen onze lieverdjes in groep 7 en 8 tref je notoire pesters aan, om maar niet te spreken van de pesters in het vervolgonderwijs.

Onderzoek heeft uitgewezen dat gedragsverandering met drie gouden regels gepaard gaat (M.Delfos 1999):

1. Door corrigerend optreden en straf kan gedrag gestopt worden en wordt de kans op het gedrag kleiner als de pakkans groot is; het kind leert geen nieuw gedrag aan en geen ongewenst gedrag af.
2. Nieuw gedrag kan alleen geleerd worden door het te bekrachtigen. Bekrachtigen kan door middel van een beloning (materieel en immaterieel), met name het versterken van het zelfbeeld. Om nieuw gedrag te leren, moet het steeds bekrachtigd worden. Is het geleerd, dan is variabel bekrachtigen voldoende.
3. Afleren van gedrag kan alleen door het uit te laten doven, bijvoorbeeld door negeren.

De drie regels moeten in die volgorde worden gebruikt. Eerst stoppen, dan op zoek gaan naar het gewenste nieuwe gedrag en dat belonen als het vertoond wordt. Als het nieuwe gedrag bekrachtigd wordt, neemt het ongewenste gedrag in kwantiteit en kwaliteit af, waardoor we ons regel 3 kunnen permitteren.

De meest sterke bekrachtiger is het zelfbeeld van het kind te bekrachtigen, er vanuit gaande dat dat een wenselijk, geaccepteerd zelfbeeld is. In de praktijk passen we regel 1 (corrigerend optreden) toe en doen daarna niets meer!

Of is dit een te boute uitspraak?

Van egocentrie naar empathie

In de kleuterperiode vindt de overgang plaats van het egocentrisme naar het vermogen zich te kunnen verplaatsen in het perspectief van een ander. Voor dit proces is de hele basisschool nodig. Gemiddeld rond het twaalfde jaar is een kind zover. Kinderen hebben dus gemiddeld acht jaar nodig om van te voren te kunnen bedenken ‘ wat’ hun actie voor de ander zou kunnen betekenen. Die tijd is ook nodig voor de neurale groei: de groei van de hersenen gaat langzaam en is pas rond het 27e jaar voltooid. Leren vooruitzien, problemen oplossen, plannen en doelen stellen, vallen onder de executieve functies van het brein en doen een beroep op vele delen van de hersenen. De executieve functies horen bij het denkvermogen. Het is een verzamelnaam voor denkprocessen (functies) in het brein die belangrijk zijn voor het denken (cognitie) en het uitvoeren (executie) van sociaal, efficiënt en doelgericht gedrag. De executieve functies maken het mogelijk zich te richten op een taak, ‘nee’ te zeggen tegen afleidingen en zichzelf te beheersen en niet toe te geven aan impulsieve neigingen. In de kleuterperiode heerst vooral een egocentrische instelling, gericht op gehoorzaamheid en het voorkomen van straf. Pas aan het eind van de kleuterperiode gaat het geweten groeien, worden kinderen zich bewuster van de gevolgen van het eigen gedrag, leren ze inzien dat regels noodzakelijk zijn en baseren zij hun normen op die van belangrijke volwassenen in hun leven (De Mey, 2007). Aandacht in de vorm van ‘weerbaarheidtraining’ gericht op het voorkomen van pesten, wordt daarom feitelijk pas in de bovenbouwgroepen interessant.

Waarom werken anti-pest programma's niet?

Storend gedrag heeft vele ‘gezichten’ en vraagt om meer of minder aandacht. Door de actualiteit ‘gestuurd’, is in dit artikel ingezoomd op het pestprobleem en de verwachte effectiviteit van programma’s daartegen. Dat kan nog wel eens tegenvallen, waarbij het bordje op de school met ‘hier wordt niet gepest’, meer een wenselijkheid verwoordt, dan een werkelijkheid. Misschien houden we door de wijze waarop wij ons huidige basisonderwijs inrichten en organiseren, dit onwenselijke gedrag wel in stand. Een (te) groot aantal leerlingen, te weinig mannelijke leerkrachten, het handhaven van het jaarklassensysteem, te veel aandacht voor de cognitieve vakken en verwaarlozing van het onderwijs in creatieve en bewegingsvakken, onvoldoende inzet van de nieuwe media, het kunnen allemaal oorzaken zijn waardoor, ondanks ons goede pogen, pestgedrag in de hand gewerkt wordt.

Uiteindelijk is het klasse- en schoolklimaat, een omgeving waar alle kinderen zich thuis- en gewaardeerd voelen, zich uitgedaagd weten om het beste in zichzelf naar boven te halen en de ouderbetrokkenheid optimaal vormgegeven wordt, alles bepalend.

10 tot 15 % gepesten in de huidige situatie, is onacceptabel!

Reacties

Wees de eerste om te reageren...

Laat een reactie achter
* Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.